Rassen met aanvullende resistentie rhizomanie goed productief

De bietenrassen voor de Nederlandse markt hebben een ingebouwde resistentie tegen het rhizomanievirus, maar op veel percelen heeft de ziekteverwekker zich aangepast en doorbreekt hij de resistentie. Telers kunnen het probleem herkennen aan het toch optreden van de symptomen: een ingesnoerde wortel, baardvorming en bij doorsnijden een verkleurde vaatbundel. Rhizomanie kost suikeropbrengst en daarom loont het snel om een ras met extra resistentie in te zetten.
„Het is de veredelaars gelukt om resistenties in de rassen te kruisen en toch heel dicht bij de opbrengst van klassieke rassen te komen”, zei Van Swaaij op de themadag voor suikerbietentelers in Lelystad.
Aaltjes
De rassenexpert raadt telers aan hun keuze te baseren in een volgorde van noodzakelijke resistenties. „De eerste afweging is de keuze voor een rhizoctoniaresistentie. Let daar vooral op bij percelen met maïs en vollegrondsgroenten in het bouwplan. Voor de aanwezigheid van bietencysteaaltjes is het verstandig een monster te nemen. Je kunt ook, als je slapende planten in het veld ziet, die optrekken en kijken of je cysten vindt. Als er maar een paar cysten zitten, is het al rendabel daar in de rassenkeuze rekening mee te houden.” Met de keuze in groenbemesters kan de bietenteler vaak nog extra reductie van aaltjes bewerkstelligen. Bij hoge aaltjesdruk kost dat, zelfs bij gebruik van bietenrassen met resistentie, toch opbrengst.
Voor bladschimmels kan het IRS nog niet met een rasadvies komen. Het blijkt volgens Van Swaaij dat de gevoeligheid per regio, per perceel en per ras ieder jaar verschilt. De onderzoekers proberen er een lijn in te vinden, maar ze kunnen (nog) geen betrouwbaar advies aan de telers geven, hoewel ze hun best doen erachter te komen. Van Swaaij: „Op dit moment is het beste advies om bij optreden van de eerste vlekjes de juiste bespuiting toe te passen bij alle rassen.”
Opkomstverschillen
De telers zien in het proefperceel van de rassenproef in Lelystad opkomstverschillen. Ze vragen of die ook meegenomen worden in het onderzoek. Van Swaaij zegt dat dat niet direct gebeurt, maar wel wat verschil kan maken in de financiële opbrengst, het kenmerk waar veel telers sterk op letten bij de rassenkeuze. „De opkomstverschillen hier zijn een gevolg van de korstvorming. We hebben overwogen om te beregenen. Toch moet het effect van plantaantallen niet overschat worden”, aldus Van Swaaij. „Wij zaaien hier op 18,5 centimeter. Bij plantuitval is dat wat veiliger, maar als je zeker bent van meer dan 90 procent opbrengst, kan je heel goed op 22 centimeter zaaien.”

Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes