Omslag naar groei koolzaadareaal kan weer

VanDinter Semo is de grootste vermeerderaar van koolzaad in Nederland. Van Dinter volgde zo de areaaltrend in de afgelopen jaren. „Sinds 2014 liep het areaal terug. De teelt is in de ons omringende landen altijd veel groter geweest. In Nederland is het saldo vaak te laag. De telers kiezen dan liever voor tarwe. Nu zijn de tarweprijzen laag en de prijs voor koolzaad is aangetrokken. Koolzaad moet per ton 2,5 keer zoveel opleveren als tarwe om aantrekkelijk te zijn. Sinds vorig jaar ligt de prijs op ongeveer 420 euro per ton.”
De jaren van groei van het koolzaadareaal in Europa werden volgens Van Dinter gesteund door de bijmenging van plantaardige diesel in autobrandstof. „Dat moest oplopen tot zo'n 10 procent. In Duitsland werd een goede plus betaald voor koolzaad. Bij het bereiken van ongeveer 7 procent liet men dat beleid los.”
Van Dinter noemt meer aanleidingen waardoor koolzaad in saldo verloor. Internationale handel in plantaardige olie reageerde op het sluiten van de Russische grenzen voor Europa en de aardolie werd goedkoper. „Eerst moest de EU de voorraad koolzaadolie wegwerken en 2014 was een topoogst...”
Tij keert
Van Dinter stelt dat de vraag naar plantaardige olie nu weer stijgt. Daar kwam de extra vraag naar zaaizaad voor zomerkoolzaad in Scandinavië vandaan. Volgens Van Dinter zijn er zeker argumenten voor het niet telen van koolzaad te vinden in het bouwplan van boeren en in beperkingen door gewasbeschermingsmiddelenverboden, maar, zo stelt hij, allereerst moet het saldo voor het gewas goed zijn. Als dat er is, de vraag is er, dan willen de boeren het zeker zaaien.
De grote arealen in buurlanden zal Nederland misschien niet halen, maar boeren die rond eind augustus kunnen zaaien zullen koolzaad overwegen, denkt Van Dinter. Resistentie tegen het bietencysteaaltje in koolzaad verwacht Van Dinter niet snel. „Als dat gemakkelijk zou zijn, zou het al bestaan met de enorme arealen van Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Zweden als mogelijke bestemming van die rassen.”

Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Ellen Meinen