

Ard van der Spek ziet dat gewassen gezond houden steeds moeilijker gaat
‘Drift is verleden tijd, maar er zijn nog genoeg uitdagingen’

Het Actieplan Plantgezondheid van BO Akkerbouw startte in 2017 en loopt tot 2030. Binnen dit programma is in 2019 gestart met onderzoek op het gebied van gewasbescherming, door praktijkvragen te toetsen. De WUR voert proeven binnenshuis uit en Delphy doet dat buiten, aan de hand van veldproeven. Van der Spek heeft zowel gewasbescherming als certificering op zijn bordje liggen bij de NAV. Hij is nauw betrokken bij het onderzoeksprogramma, dat zijn grote interesse heeft.
Eye-opener
Afgelopen jaren onderzochten beide onderzoeksinstituten het effect van grove spuitdruppels op de effectiviteit van gewasbeschermingsmiddelen. Dit jaar wordt daar vervolgonderzoek naar gedaan. Ook start er, na goedkeuring door het bestuur, onderzoek naar de bestrijding van meeldauw in uien.
„Uit de eerste resultaten blijkt dat grove druppels net zo effectief kunnen werken, mits je voldoende water gebruikt en de standaarddosering. Voor mij was die uitkomst een eye-opener”, zegt de akkerbouwer. „Het idee was (en is) toch vooral dat je het beste met een fijne nevel kunt spuiten om de beste bedekking te krijgen. Vanwege de drifteisen worden vaker grove spuitdoppen gebruikt, die in de praktijk dus niet slechter presteren, zo wijzen de proeven uit.”
Van der Spek spuit zelf met een getrokken CHD-veldspuit met 45 meter brede boom. Die hangt waar nodig op 30 centimeter boven het gewas, waarmee 95 procent driftreductie wordt behaald. In de praktijk kan hij daar goed mee uit de voeten.
Winteruien werken vroege meeldauw in de hand? Lariekoek.
Af- en uitspoeling
„Door alle technische mogelijkheden is drift niet langer een groot probleem bij de gewasbescherming”, meent Van der Spek. „De technieken verbeteren nog steeds, en het gebruik van drie meter brede teeltvrije zones helpt ook om drift te voorkomen. Met de komst van gesloten vulsystemen, per 1 juli 2026, tackelen we het morsen van middelen bij het vullen en wordt de toepasser beter beschermd.”
Steeds meer bedrijven maken gebruik van een vul- en wasplaats op het bedrijf, om erfafspoeling te voorkomen. „Zelf heb ik nog geen plek met biofilter ingericht, maar er is wel een aparte wasplaats achterop het erf. Die is afgesloten van oppervlaktewater. De grootste uitdaging zit hem denk ik in af- en uitspoeling. Valt er in korte tijd veel regen, iets wat hier aan de kust helaas geregeld voorkomt, dan heb je maar één doel: het water moet zo snel als mogelijk weg.”
Door middel van afwateringsgreppels kan dan onbedoeld middel in de sloot komen. „Er zijn mogelijkheden om het water vast te houden, maar bij stortbuien bieden ook die geen oplossing. Uitspoeling via de drainbuizen is een ondergeschoven kindje. Weet je van alle gebruikte middelen de regenvast-periode? Die is soms niet eens bekend. Er spelen veel variabelen mee, zoals de hoeveelheid water, de dosering en het interval. Daar mag best meer voorlichting over gegeven worden.”
Tegengeluid
Steeds vaker laten ngo’s en actiegroepen zich horen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, die ze het liefst zo snel mogelijk zien verdwijnen. „Boeren en belangenbehartigers reageren hier wel op. Ook toeleveranciers en adviseurs doen goed werk, doordat ze veel onderzoek in de praktijk uitvoeren”, meent Van der Spek. „Juist de fabrikanten zijn angstvallig stil. Wanneer je een claim hoort dat minerale olie kankerverwekkend zou zijn, dan wil je daar toch als producent op reageren lijkt me? Toch hoor je helemaal niets en dat stoort me.”
Daarnaast constateert Van der Spek dat onderzoeksresultaten in twijfel worden getrokken door partijen. „Naar mijn mening moet je de waarheid boven water halen en achter de uitkomsten staan. Is de conclusie dat een middel onveilig is, dan moet je dat accepteren. Daarom hechten we zoveel waarde aan het onafhankelijk onderzoek binnen het Actieplan. Dat geldt ook voor de overschrijding van stoffen in het oppervlaktewater. Is die bewezen afkomstig uit de landbouw, dan moeten we dat accepteren, aanpakken, en niet met de vinger naar een ander wijzen.”
Knelpunten
Op de vraag waar, op het bedrijf van Van der Spek, de grootste knelpunten zitten op het vlak van gewasbescherming, hoeft hij niet lang na te denken: „De bestrijding van phytophthora en meeldauw. Ik ben al 26 jaar boer, maar zo’n situatie als vorig jaar had ik nog nooit meegemaakt. Het weer was ongunstig en de ziektedruk hoog. Dat resulteerde in een slechte aardappelopbrengst. De laagste in mijn carrière. Over de hele breedte zie je middelen wegvallen, in alle teelten. Dat is een zorgelijke ontwikkeling, want er komt nauwelijks iets bij.”
In de granen gaat dat nog wel, vindt Van der Spek. „Maar in aardappelen en uien is het problematisch. Bij de insecticiden is het probleem net zo groot. Trips, luizen, kool- en wortelvlieg zijn nauwelijks meer adequaat te bestrijden, en de komende jaren verdwijnen er nog meer middelen. Ik denk dat het nog niet te laat is om het tij te keren, als we er nu samen de schouders onder zetten.”
Rassenkeuze
Wat kunnen akkerbouwers zelf doen? Op zijn bedrijf probeert Van de Spek over te stappen op minder gevoelige rassen. „Ik kijk daarnaast ook naar hoe sterk een gewas is qua beworteling, of hij met minder vocht overweg kan en minder bemesting. Mede daardoor ben ik overgestapt van het aardappelras Innovator naar Chenoa, dat minder stikstof vereist.”
Op het bedrijf worden zaai- en (winter)plantuien geteeld. Van overwinteringsuien wordt gezegd dat ze een vroege meeldauwbesmetting in de hand werken. Moeten telers ook daar niet verantwoordelijkheid nemen? „Lariekoek”, meent Van der Spek. „Ik durf gerust zaaiuien naast winteruien te telen, de ziektedruk is er niet hoger. Een besmetting komt eerder van afvalhopen dan van een goed beschermd gewas. Daar zie ik niet eerder meeldauw in komen dan in gewone plantuien.”
Bij de knolselderij gaat de akkerbouwer bewust voor rassen die minder gevoelig zijn voor bladvlekken. „Daardoor hoef ik minder snel met fungiciden aan de slag, waardoor de teelt voor mij op dit moment goed te doen is qua gewasbescherming.”
Vertrouwen
De akkerbouwer werkt dit jaar voor het eerst met een BOS-systeem van Agrifirm voor de phytophthorabestrijding. Het eerste jaar is voor hem een leertraject, geeft hij toe. „Half mei gaf het systeem aan dat ik een interval van dertien dagen aan kon houden. Toch voelde dat voor mij niet goed, omdat er al een flink gewas boven stond. Op zo’n moment voer je een behandeling uit, deels ook voor je gemoedsrust.”
De onkruidbestrijding leverde dit voorjaar voor hem niet veel problemen op. „Een spotsprayer zet ik nog niet in, maar de techniek is wel prachtig. Schieten er onkruiden over, dan halen we die met de hand weg. In de knolselderij doe ik de onkruidbestrijding deels mechanisch, met een schoffelmachine. Mijn eigen machine is een al wat ouder exemplaar. Daarom gaan we dit jaar met een cameraschoffel van een collega experimenteren. Bevalt dat goed, dan is de kans groot dat we in de toekomst meer gaan schoffelen in de knollen en suikerbieten met zo’n machine. Beiden staan op 50 centimeter rijafstand.”
Geluksmomenten
Als akkerbouwer, en bij zijn werk binnen de belangenbehartiger, wordt Van der Spek regelmatig met zijn neus op de feiten gedrukt. Gewasbescherming wordt een steeds grotere uitdaging. Zeker op het gebied van fungiciden en insecticiden. „Het is belangrijk om ook naar de positieve dingen te kijken en daar voldoening uit te halen. Dat kan een prachtig gewas wintergerst of plantuien zijn voor mij. Maar ook door voldoende tijd te nemen voor mijn privéleven: mijn drie dochters en partner.”
Van der Spek zegt misschien wel de meeste voldoening op het bedrijf uit de zorgboerderijtak te halen. „In 2017 kocht ik het voormalig melkveebedrijf van een collega in de buurt. Deze was al omgebouwd tot zorgboerderij, waar allerhande mensen worden opgevangen voor een dagbesteding: gehandicapten en mensen met niet-aangeboren hersenletsel bijvoorbeeld. De bedrijfsvoering wordt aan een zorginstelling uitbesteed. Ook mijn partner is hier werkzaam.”
Vroege en late teelten
De familie Van der Spek verhuisde in 1999 van Zevenhuizen, ten noorden van Rotterdam, naar het meest zuidelijke Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee, dat nog echt agrarisch is georiënteerd. Het bedrijf omvat 210 hectare kleigrond, wisselend van zo’n 12 tot 50 procent afslibbaarheid.
Een deel van het land is met de kraan gediepspit, om de grond beter bewerkbaar te maken. „25 hectare ploeg ik in het voorjaar, de rest is zwaardere kleigrond”, aldus Van der Spek. „Het bouwplan kent vroege en late teelten. Op Flakkee hebben we het voordeel dat we vroeg in het seizoen kunnen oogsten en voldoende zoetwater hebben.”
De hoofdteelt bestaat uit consumptieaardappelen voor de frites en export, verdeeld over de rassen Alegria, Chenoa en Agria. Die kan het bedrijf allemaal zelf opslaan. Daarnaast worden zaai- en plantuien en knolselderij verbouwd. Naast suikerbieten worden graszaad, wintertarwe en gerst geteeld als rustgewassen geteeld.
Bedrijfsgegevens
Ard van der Spek (45) heeft in Dirksland (ZH) een akkerbouwbedrijf met 210 hectare: 60 hectare frites- en exportaardappelen, 30 hectare voorjaars- en winterplantuien, 10 hectare vroege knolselderij en 15 hectare late knolselderij, 20 hectare graszaad en 15 hectare suikerbieten. De rest is wintertarwe en wintergerst. De familie heeft een zorgboerderij op een voormalig melkveebedrijf. Het akkerbouwbedrijf heeft één vaste medewerker en losse krachten.
Tekst: Niels van der Boom
Beeld: Niels van der Boom