Akkerbouw van Toen: Kalimest voor vlas en pootadvies selderie

Onder de kop Kalimest voor Vlas wordt de akkerbouwer in deze uitgave gewezen op het feit dat je niet zo maar willekeurig het vlas kunt bemesten. Het is niet onverschillig welke soort van kalimest men het vlas geeft. Dit blijkt zeer duidelijk uit de ‘proeven tot het nagaan van den invloed eener kalibemesting op qualiteit en quantiteit bij vlas’, welk proeve werd genomen door den heer L. Padmos te Ouddorp (eiland Goeree en Overflakkee) en wel onder leiding van den heer Van Bijlevelt, landbouwconsulent voor dat eiland. Voor de proef waren twee stukken grond, het eene lichte zavelgrond en het andere zware klei, ingericht als proefveld en elk was verdeeld in vijf percelen. a. kreeg geen kalimest, b. 100 kg chloorkalium in het najaar, c. 100 kg id. in het voorjaar, d. 100 kg zwavelzuur kali in het najaar, e. 100 kg id. in het voorjaar. Het resultaat van de proef: Perceel e, dat in den aanvang wat vooruit was bleef voor. Bij het zwingelen vertoonde het zich als uitmuntend vlas. Hieruit valt af te leiden, dat op lichten zavelgrond eene bemesting met zwavelzuur kali in het voorjaar heel wat loonend is.
Selderie
En voor telers van selderie op de zandgronden is er diezelfde dag ook nog een pootadvies: Wie met gunstigen uitslag op zandgrond selderie wil telen, pote ze in greppels, die ongeveer 60 c.M. breed zijn. De aarde, die men door het graven dier greppels bekomt, legge men op de kanten, zoodat de aldus ontstane vore eene diepte van pl.m. 30 c.M. bekomt. En voor degene die nog meer selderie wil gaan poten luidt de aanbeveling: Wil men meer dan één greppel aanleggen, dan doe men zulks zoodanig dat de onderlinge afstand van twee greppels 60 c.M bedraagt. In deze greppels strooie men korten stalmest, ter dikte van pl.m. 7 c.M., welke men met een spade onderbrengt. En met dit teeltadvies kon de akkerbouwer van toen aan de slag.