Akkerbouw van Toen: Goede pootaardappels

De aardappeloogst 2018 komt in de komende maanden bovengronds. Een superoogst wordt het zeker niet, zo veel staat nu al vast. Behalve de groeiomstandigheden, die deze zomer verre van ideaal waren, is ook de kwaliteit van het pootgoed een hele belangrijke factor. Maar dat wist men in 1902 ook al. Evenals het voor de teelt van de granen van belang is, dat men onberispelijk zaaizaad gebruik, evenzoo geldt deze regel voor de aardappelteelt. De opbrengst staat in nauw verband met de kwaliteit van het pootgoed. En ruim 100 jaar geleden had de teler van toen ook al wat te kiezen. Omtrent de variëteit heeft men tegenwoordig een zeer groote keuze, die noch telkenjare grooter wordt.
Maar waar moet je als teler de pootaardappelkeuze vanaf laten hangen? Wenscht men een aardappel voor veevoeder te verbouwen, dan komt het er op aan, een eiwitrijke soort te nemen ; voor fabrieksaardappels is het zetmeelgehalte van meer belang, terwijl een consumptie-aardappel beide moet bevatten en tevens van goeden smaak moet zijn. De redactie van De Veldpost roemt in deze de ‘uitvinders’. Door een doelmatige teeltkeus is het aan ervaren kweekers gelukt uit de bestaande soorten aardappelvariëteiten voort te brengen, die deze gewenschte eigenschappen vertoonen.
Naast veredeling en selectie speelt de bodem ook een cruciale rol, zo is de mening van de redacteur. In de tweede plaats heeft men te letten op de grondsoort. Zandgronden brengen lekkere eetaardappels voort ; de ontgonnen veengronden fabrieksaardappels van de eerste soort en voederaardappels, terwijl de lichte zavelklei aardappels oplevert voor de consumptie ; de zwaardere kleigronden bij voorkeur weer voederaardappels. En de grondstof voor fritesfabrieken? Deze grootafnemers van vandaag de dag waren toen nog niet uitgevonden.
Dan is er ook nog de grootte van het pootgoed, waarvoor de gouden regel geldt: poot ze niet te klein. Omtrent de grootte van de te gebruiken poters wordt in de praktijk nog hier en daar van den goeden regel afgeweken. Zelfs in de streken, waar overigens de landbouw tot een tamelijk hoogte is opgevoerd, meent men het voordeeligst te handelen, door de allerkleinste soort tot pootgoed te nemen. Door vergelijkende proeven is echter ten duidelijkste gebleken, dat dit een handelwijze is, waarbij men onmogelijk aanspraak kan maken op de hoogste opbrengst, die te verwachten is.
En omdat een gewaarschuwd mens voor twee telt, gooit de Veldpost-redacteur er nog maar eens een vette one-liner tegen aan: Die klein pootgoed gebruikt, oogst ook kleine knollen. Verder vervolgend met: En de kleinste aardappels hebben minder gebruikswaarde en ten gevolge daarvan ook minder handelswaarde. Door kleine poters te nemen, berokkent men zich zelf financieel nadeel, zo wordt nogmaals gewaarschuwd.
Voor de telers die het pootgoed zo optimaal mogelijk willen gebruiken is er aanvullend pootadvies. Ook neemt men wel eens stukken aardappels voor pootgoed, wanneer men nl. poters te kort komt en zoodoende dus de geheele hoeveelheid wil vermeerderen, of wanneer men van de grootste aardappels niet den geheelen aardappel wil poten, maar slechts een deel er van, terwijl men de andere helft kan vervoederen. Maar let wel op. Wanneer men beide stukken poot, doet men het best de doorsnede overlangs te nemen, men krijgt dan twee helften, die beide ongeveer hetzelfde aantal oogen hebben, die ook van dezelfde kracht zijn. Poot men slechts een der beide helften, dan neemt men de doorsnede bij voorkeur overdwars, en neemt dan voor de poters het topeinde. Waarom? Het topoog is het krachtigste van alle ogen ; het geeft den krachtigsten stengel en ten slotte de grootste opbrengst ; Het naveleinde bevat de minst krachtige oogen.