Gijsbrecht Gunter: ‘Evenwicht nodig in export en areaalgroei uien'

Gunter noemt als voorbeeld het teruglopen van het uienareaal in Zeeland: „Sinds de extreem droge jaren vanaf 2017 is daar het areaal afgenomen van 6.000 naar 4.000 hectare vanwege de problemen met de droogte in de afgelopen jaren. Beregening is in Zeeland lastiger dan in andere traditionele uienteeltgebieden op de klei. Als er gewerkt wordt aan een goede, stabiele zoetwaterhuishouding dan kan dat in onze optiek (op termijn) weer terug naar 6.000 hectare. Bijkomend aandachtspunt is wel dat een ruime vruchtwisseling gehanteerd wordt en zieke gronden voor altijd gemeden worden voor uienteelt.”
Goede randvoorwaarden
Gunter denkt daarnaast dat er in de zeekleigebieden ook nog groei mogelijk is, al is ook dat verbonden aan de beschikbaarheid van voldoende zoet water. De groei in beschikbaar volume is niet alleen van het areaal afhankelijk, maar zeker zo belangrijk is een optimale opbrengst per hectare. Te veel zaadjes groeien nog niet op tot een mooie ui in de maat 60 tot 80 mm. Als alle zaden in die maat opgroeien kun je 125 ton netto van een hectare oogsten, nu is het Nederlands gemiddelde nog niet de helft.
Zelfs op de zandgronden ziet de voorzitter van het Comité Ui mogelijkheden: „Een paar jaar geleden hadden we daar nog zorgen over, omdat de hardheid en de kleur van de uien geteeld op zandgrond anders is dan die van de kleigrond. Zeker als er grote hoeveelheden varkensdrijfmest worden toegepast. En nog steeds lenen de zanduien zich minder voor lange bewaring. Echter, het exportseizoen is sterk naar voren geschoven en sluit wat dat betreft ook beter aan bij het groeiend aanbod dat voor nieuwjaar afgeleverd moet zijn. Zaadleveranciers spelen hier op in door rassen op de markt te brengen die geschikt zijn voor zandgronden. De telers zelf krijgen de teelt ook steeds meer in de vingers, waardoor die zorgen wel afnemen.”
Gunter: „Dit alles betekent niet dat we de ogen moeten sluiten en klakkeloos het Nederlands areaal moeten uitbreiden, want de handel haalt de laatste jaren heel regelmatig uien van steengoede kwaliteit uit omliggende landen die ook de zogenaamde lange-dag ui kunnen telen. Die trend zet door en zorgt ervoor dat de Nederlandse telers scherp moeten blijven op prijs-kwaliteit.”
Zorgen
Toch zijn er links en recht nog wel wat bezwaren of beter gezegd ‘punten van zorg’. Zo is het afnemende aanbod aan gewasbeschermingsmiddelen dat kan worden ingezet in de uienteelt een zorgenkindje. „Op de zandgronden, waar de onkruiddruk hoger dan op de klei is, baart het afnemende herbicidenpakket zorg. De klei leent zich van nature iets beter voor de teelt van uien en als dan de hulpmiddelen - herbicide in dit geval - ook nog schaars worden, praat je wel over een uitdagende teelt voor akkerbouwers op de zandgronden. Op de Groningse klei spelen die zaken bijvoorbeeld minder. Ook daar groeit het areaal en dat komt mede omdat die grondsoort zeer geschikt blijkt te zijn voor het telen van uien. Naast de beschikbaarheid van herbiciden speelt een effectieve aanpak van insectendruk een grote rol. Gekatalyseerd door de ernstige effecten van klimaatverandering is insectenbeheersing een hot issue geworden waar veel onderzoeksgeld aan besteed wordt.”
Niet in de laatste plaats vanwege het wegvallen van zaadcoating is het probleem steeds nijpender. „Ook voor het milieu helpt het wegvallen van zaadcoating overigens niet. Per saldo wordt meer actieve stof gebruikt en bovendien volvelds gespoten, terwijl de zaadcoating een heel mooie vorm van precisielandbouw was. Ronduit schrijnend om de praktische gevolgen te moeten zien van onoordeelkundig politiek beleid.“
Marktperspectief
Al met al ziet Gunter voldoende mogelijkheden voor uitbreiding van het uienareaal in Nederland, maar wel in evenwicht met de export. „Belangrijke voorwaarde vind ik dan wel dat boeren de uien in hun bouwplan opnemen omdat er marktperspectief is en niet omdat er geen andere alternatieven zijn of de uien één of twee jaar een mooi saldo opleverden. Kort gezegd: de groei van het aantal hectares moet in evenwicht zijn met de groei in de export. Die zit de laatste jaren rond 4 procent. Als er een jaarlijkse groei van een vergelijkbaar percentage gerealiseerd kan worden, dan spreken wij van een gezonde areaalgroei.”
Gunter vervolgt: „We lopen daar uiteindelijk wel tegen grenzen aan qua areaal, maar daarvoor kunnen uien uit omliggende landen een mooie aanvulling zijn, zodat we als handelsland onze sterke positie kunnen vasthouden in het jaarrond beleveren van de werelddelen waar de behoefte aan gezond en betaalbaar basisvoedsel groot is. Tenslotte zijn er maar weinig landen die het jaar rond zelfvoorzienend zijn.”
Tekst: Richard Bender